De Inbraak
Afwezig frummel ik een paar fel-oranje veters door mijn schoengaatjes terwijl Daan’s moeder Adé het met picnic-kleden en provianttassen volgeladen auto’tje behendig de ring op draait. Nog een minuut of tien rijden en we staan op de steiger waar we met Melvin en Linda (Daans broer en zijn vrouw) hebben afgesproken voor een eerste zomers familietochtje. Erg leuk, maar een zeker verantwoordelijkheidsgevoel begint inmiddels ook op mijn schoudertjes te drukken. Moeders, broers en zwangere schoonzussen aan boord hebben is toch even een ander verhaal dan met z’n tweeën een beetje kijken waar het schip strandt. Ik maak een mooie laatste lus, een strik is een feit en de wedstrijd tegen Mexico vanavond kan niet meer mis gaan. Daar komt afslag IJburg in zicht. “Heb jij de bootsleutels eigenlijk mee, Daan?” vraag ik meer uit gewoonte dan bezorgdheid. Wanneer zijn antwoord nee is, ga ik uit van een flauwe grap. Het was geen grap. We waren de sleutels vergeten. Terug naar Utrecht zou een uur tijdverlies opleveren en met de keiharde voetbaldeadline om 18:00 zou dat het te krap maken om überhaupt ’t Hooft nog te halen. Dan maar inbreken. Ik had mijn twijfels hoe makkelijk dat zou zijn en of we de boel bovendien niet blijvende schade zouden bezorgen, maar de familie teleurstellen was geen optie.
Met volle tassen aan weerskanten stap ik de steiger op. Halverwege zes keer kussend, kondig ik al waggelend aan dat er nog wel een dingetje moet gebeuren voor we weg kunnen. Twee paar ogen kijken me verbaasd aan als ik vertel dat we het slot moeten gaan forceren. Ja, dit is heus onze eigen boot. Omdat ik na al die maanden klussen niet wil toekijken hoe er weer iets moedwillig aan het ding gesloopt gaat worden, loop ik nog een paar keer heen en weer tussen auto en boot met allerhande zomerattributen. Na de derde keer lopen zie ik een opengeschoven luik. Het lukte. Appeltje-eitje volgens de mannen. (Niet heel geruststellend nieuws overigens). Het slot is wel stuk.
Na het inladen, starten we de motor die het gelukkig in een keer doet. We varen naar de sluis om het Markermeer op te gaan. Het wegvaren en het aanmeren gaat hoe langer hoe soepeler. Op tijd bedenken waar je lijnen en stootwillen zich bevinden en aan welke kant in de sluis je dus wil liggen, zelf daadwerkelijk aan de goede kant op de boot gaan staan om je lijn om een bolder te gooien… Alles lijkt zo simpel, maar geeft de eerste keren verantwoordelijk zijn op een bootje nog behoorlijk stress. Alleen al het inschatten van de hoek en de snelheid waarmee je op een aanlegsteiger afvaart kan me soms knikkende knieën bezorgen.
We varen. Ik sta aan het roer. Als ik de controle heb, ben ik het meest relaxed. Het is druk op het meer. Zo omringd door vrolijk bolstaande zeiltjes begin ik wel weer zin te krijgen ons nog altijd niet voltooide mastproject weer op te pakken. Vooralsnog tuffen we rustig voort op de motor – daar mogen we trouwens ook best dankbaar voor zijn – die we inmiddels met wat extra lijnen gezekerd hebben. Het enige nadeel ervan is dat we om de zoveel tijd een flinke lading waterplanten uit de schroef moeten draaien. Aan sla zometeen geen gebrek.
We zijn er! Er is verder weer bijna niemand op het eiland en we zoeken een fijn strandje uit. Daan is goed voorbereid op vanavond.
Daan, Adé en ik maken een wandeling over het eiland.
Op de terugtocht durf ik het sturen uit handen te geven en neem even plaats op de boeg. (Hier ben ik nog niet op de boeg, want hier maak ik deze foto). Melvin blijkt een uitmuntende stuurman. Daan eet een bonbon ook al lijkt het, als je snel kijkt net of hij zijn tong uitsteekt naar een zeilboot mét mast. Hoewel ik vanaf de boeg goed de waterplantdichtheid kan inspecteren en Melvin zo de beste koers kan wijzen, ontkomen we niet aan de nodige groene hufters die af en toe weer vrolijk de schroef komen knuffelen. Aangezien een café voor Linda nu te vermoeiend is willen we de voetbalwedstrijd bij hen thuis gaan kijken. Dat is vanaf de haven nog een half uur rijden, dus half 6 terug zijn is het plan.
Het was inmiddels 17:10 toen Daan voor de zoveelste keer de schroef in zijn achteruit zette om weer wat sla af te schudden en me iets vroeg dat hij beter niet had kunnen doen. Of ik het wilde proberen, zodat ik het de volgende keer ook zelf kon. Ja hoor, er is heus nog wel tijd voor wat geëxperimenteer met apparaten waar ik van nature geen vrienden mee ben. Kom maar op. Alles ging tenslotte al weer een paar uur goed. Ik deed het even stap voor stap. De motor stoppen, uit het water kantelen, checken, constateren dat het zo weinig is dat er zo ook wel uitgeplukt kan worden, weer laten zakken. Allemaal geen punt. Nu nog even aanslingeren. Daar bleek ik de snelheid/krachtcombinatie vandaag een beetje voor te missen. Vol in zijn ‘laat mij dat maar even doen’-modus schietend, pakt Daan het aantrekhandvat vast en trekt. Zich te laat bewustwordend van het feit dat de motor direct na één keer aanspringt, begint Daans arm aan een tweede ruk. Dat begreep de motor niet. Van schrik sloeg hij af en vergat zijn touwtje in te trekken. Daar dobberden we. Zo’n 2 km van de haven, maar zonder gereedschapskist om de motor te repareren. Gauw wisselden we de benzine- voor de electromotor en na de eerste accu dood te hebben moeten verklaren, was onze laatste hoop op Nederland-Mexico gevestigd op de tweede en laatste accu waarvan we geen idee hadden hoeveel stroom daar nog in zat. Eenmaal aangesloten was het even goed staren naar het minimale kielzog, maar toen konden we toch heus voortuitgang constateren. Allejezus, wat ging dat ding traag. Ruimschoots hadden we de tijd om met het aantal boeien voor ons, de tijd tussen twee ervan en een schatting van onze snelheid de wiskundige discussies goed op gang te laten komen. De stemming was er niet minder om geworden. Dat deed me goed. Hoewel ik wist dat we allemaal in stilte bang waren voor het zelfde: een lege accu en heel Nederland binnen voor de televisie. Als trage stront gleden we voort, bij iedere boei die we passeerden de tijd voor acht verschillende berekeningen over hoeveel minuten en daarmee doelpunten we statistisch gezien zouden missen. Dat laatste zou gelukkig meevallen aangezien het hier om “Het WK der Tweede Helften” gaat.
Na een kwartier worden we ingehaald door een klein, geel zeilbootje met een jong gezin aan boord. Of we nog genoeg stroom hebben. – Nauwelijks. – Of we een sleep willen. Snel inschattend dat het hier geen particuliere waterhulpdienst betreft die een rekening stuurt wanneer je de lijn vastpakt die ze je toegooien, stemmen we volmondig in. HEUL graag. De lijn staat nog nauwelijks strak of onze haren wapperen weer in de wind die mijn onrust meeneemt. Nu komt ALLES goed. Nog geen 3 minuten later worden we door de sluis de haven ingetrokken en met een laatste zetje naar onze oude plek afgeduwd. ‘Kom nog eens koffie drinken!’ klinkt het uit het bijna om de hoek verdwenen gele schuitje. Ik mag dat Steigereiland-volk wel.
De schade bleef beperkt: op de terugweg vertelde Jack van Gelder ons in de auto meer details van de eerste 20 minuten dan we waarschijnlijk ooit zelf hadden kunnen zien op televisie.
Misschien toch eens peddels aan boord nemen. Stelletje landrotten zijn we ook.